‘Alexander Salomonsplein’
We stonden in de Paraplufabriek naar het verhaal te luisteren van de Deense kunstenares Nina Stoettrup Larsen over de blijvende Europese invloed op koloniën in Afrika. De expositie was aanleiding voor een reünie met een vriend en reisgenoot. Tijdens de lunch haalden we herinneringen van onze reizen op naar en door de streken van onvrijheid. De reizen waarmee wij als vrije mensen de absurditeit van grenzen en het menselijk leven binnen despotische systemen ervoeren. Maar de belangrijkste vraag die mijn vriend Arnon Grunberg stelde was: “Hoe gaat het met jouw moeder?”
Het belangrijkste dat ik aan hem wilde geven, was het Nijmeegse boek Voor Joden verboden. Het gesigneerde boek van Frank Eliëns, waarin Joodse Nijmegenaren geportretteerd zijn die wellicht de ouders van Arnon in Auschwitz ontmoet hebben. Het boek van de Nijmeegse schrijver heeft de grootste onderzoekschrijver van Nederland ontroerd. Ik was mijn vriend Henk dankbaar dat hij ons ingeschreven had om bij de signeersessie van Eliëns te zijn. Het boek verklaart waarom Frank Eliëns Nijmegenaren met een vluchtelingenachtergrond zo hartelijk bejegende.
Bij het verlaten van de Paraplufabriek wilde ik de seringen ruiken, die voor een van de vele herenhuizen aan de Johan van Oldenbarneveltstraat in bloei stonden. Toen ik merkte dat een van de mooie gevels mij de bitterheid van het koloniale verleden in herinnering bracht, draaide ik me om. Ik stond nu op het plein tegenover het station dat naamloos Stationsplein is gaan heten. De plek waar ik 27 jaar geleden als asielzoeker opgehaald werd.
Hier kwamen vanaf 1933 de eerste Joodse vluchtelingen uit Duitsland aan. Hier haalde rabbijn Alexander Salomons de kinderen op die zonder ouders uit Keulen waren gevlucht. Hier werden de Nijmeegse Joden naar wie de stad haar rug had gekeerd, op transport gezet. Hier verliet Salomons met zijn vrouw en kinderen de stad waar hij sinds 1925 woonde. Sobibor werd in 1943 het eindstation van familie Salomons die via het kamp Westerbork daar naartoe getransporteerd was.
Toen ik in 1999, in aanloop van de millenniumwisseling een bundel met gedichten en verhalen van vluchtelingenschrijvers publiceerde, en hoopte dat ik daarmee het nieuwe millennium een millennium van vrede en menselijkheid kon laten zijn, kwam de Dukenburgse dichter Els Wrona-Metgod naar me toe en vroeg of zij ook mee mocht doen. “Maar bent u een vluchtelinge?”, vroeg ik haar. Zij antwoordde: “Als kind moest ik onderduiken…” Het laatste gedicht van de bloemlezing, Veelzeggende cijfers dat Gered heet, is van haar:
Was het toen niet die ene
wij zouden niet meer zijn
uit het leven gewoon verdwenen
zoals velen die werden vermoord
en niemand die onze stemmen
ooit nog zou hebben gehoord…
Als er één naam is die de prijs van het grote goed Vrijheid in Nijmegen belichaamt, is dat wel die van Salomons. Ik verlang naar de tijd waarin elke treinpassagier op het fraaie Alexander Salamonsplein aankomt en de waarde begrijpt van de vrijheid in de oudste stad aan de Waal.
Qader Shafiq