Chard van den Berg

‘Wie kent hem niet?’
De namiddag valt over Tolhuis, ik struin wat door de straten en voel de wind over mijn gezicht blazen. Voor me loopt een jongetje, zijn been trekt iets. Hij loopt naast een oude, frêle dame in potloodventerjas. Hippe mensen noemen dat een trenchcoat.
“Rekenen gaat al best aardig”, zegt ze. “Ga zo door, en je kan naar de havo.”
Ik zie het jongetje knikken, waarna er een voorzichtige ja langs zijn lippen trekt. Langzaam wandelen ze voorbij aan het speeltuintje, lopen ze voorbij het raam van een rijtjeshuis waartegen een KOZP-poster is geplakt.
“Wat vind jij eigenlijk?”, vraagt de juf.
“Waarvan?”, vraagt het jongetje.
“Van dat hele gebeuren over je weet wel, Sinterklaas. Of nouja, zwarte piet”, zegt de juf terwijl ze haar handen beweegt, alsof haar woorden tekortschieten.
Het jongetje zwijgt, en blijft doorlopen.
“Je hoeft er niet over te praten, als het te gevoelig is”, zegt ze vriendelijk. “Kijk daar, die poster tegen dat raam, er staat Kick Out Zwarte Piet op. Iedereen denkt met jullie mee, staat aan jullie zijde en…” Nog voor de juf haar zin kan afmaken, staat het jongetje stil. Hij opent zijn mond en begint te spreken.
“Het is precies hetzelfde, het is bijna zoals Vroeger”, zegt hij.
“Hoe bedoel je? Zwarte piet is toch racistisch, het is goed dat hij verdwenen is.”
“Natuurlijk is het goed dat hij er niet meer Is”, zegt hij. “Maar door de discussie krijg ik ieder jaar dit soort vragen, over hoe ik erin sta, over hoe ik me voel. Iedere december word ik herinnerd aan hoe ik eruitzie, aan mijn huidskleur. Ik word herinnerd aan het feit dat ik anders ben.”
Chard van den Berg
‘Ethisch stelen’
Het is een mistroostige middag in Dukenburg, de regendruppels kletteren in groten getale op het fietspad. Plots voel ik dat de achterkant van mijn fiets begint te wiebelen. ‘Verdomme’, zeg ik. “Weer een lekke band.” Ik stap af en loopt met mijn fiets aan mijn zijde de werkplaats van een fietsenmaker in. Gelijk stuit ik op een reusachtige, witte poster met daarop het volgende: in de afgelopen 6 jaar zijn er in Zwanenveld 594 fietsen gestolen, dat is 99 per jaar en 2 per week. Volgens de statestieken doet slechts 30 procent aangifte. Ik moet een beetje gniffelen, de fietsenmaker heeft kennelijk een tekstverwerker die het woord statistieken met een ‘e’ tussen de ‘s’ en ‘t’ goedkeurt.
Als blijkt dat mijn band niet lek is, maar slechts opgepompt dient te worden, besef ik dat ik geen snars afweet van fietsen. Ietwat beschaamd verlaat ik de werkplaats. Niettemin blijft het lage percentage dat aangifte doet door mijn hoofd spoken. Waarom zou je geen aangifte doen als je fiets terecht komt in criminele handen?
Op weg terug naar huis zie ik dat het wijkdeel bezaaid ligt met fietsen: sommige, met name elektrische types, zien er piekfijn uit. Andere fietsen zijn daarentegen weinig meer dan een hoopje roest met een lampje. Ondanks een marktwaarde van bij benadering drie cent wordt zelfs dit laatste type fiets veelvuldig beveiligd door een ketting.
“Zou u het erg vinden als dat ding meegenomen werd?” vraag ik als iemand de ketting van zijn verroeste fiets afhaalt. “Nou ja, ik geloof niet dat deze fiets erg in trek is”, zegt hij glimlachend. “Anders neem ik wel een andere roestbak mee, ethische diefstal heet dat.”
Chard van den Berg
‘Rodrigo’
Het is een uur of zeven. Ik loop uit het winkelcentrum van Zwanenveld. Naast me ligt een man met zijn rug tegen een paal bij de bibliotheek. Zoals altijd ligt er een petje op zijn rastaharen. De grijzige kleur van zijn dreadlocks tonen aan dat er minimaal vier decennia voorbijgegaan zijn sinds zijn geboorte. Ik staar naar zijn tanden en stel vast dat ze voor een niet onbelangrijk gedeelte verdwenen zijn. Zijn ogen worden bedekt door donkere zonnebrilglazen. Het regent. Ik ken hem. Heel Nijmegen kent hem. Hij draagt twee verschillende schoenen en loopt van Dukenburg naar het centrum, van het centrum naar Dukenburg. Waar zijn thuis is weet ik niet, misschien weet hij dat zelf evenmin.
Plots, als ik langsloop, roept hij: “Heeeey”, Hij lacht vriendelijk, alsof ik een oude vriend ben. Omdat ik vatbaar ben voor medelijden geef ik hem een euro. Daarna vraagt hij waar ik vandaan kom. “Apeldoorn”, antwoord ik. Hij lacht, dit keer een tikkeltje hysterisch, begint te schreeuwen en klapt met zijn handen. Ik begrijp niet waar die vreugde vandaan komt. Het kost me moeite een link te leggen tussen vreugde en Apeldoorn. Hij vraagt mijn naam en ik de zijne. Rodrigo, heet hij. Althans, vandaag heet hij Rodrigo. Misschien dat hij morgen Pedro heet, volgende week Marco en volgend jaar Jan.
Nadat we afscheid hebben genomen schreeuwt hij met gebalde vuist naar auto’s die voorbijrijden. Hij schreeuwt naar de wolken in de lucht. Ik denk dat hij het meest schreeuwt naar zichzelf.
Chard van den Berg
‘Gaten’
Na een etentje in de stad, trapte ik behoorlijk door. De ontknoping van een belangrijk tennistoernooi vond plaats en als incidenteel tennisfanaat wilde ik het niet missen. Even waande ik me een soort Marco Pantani, de tourwinnaar van 1998 en begenadigd klimmer, bij het oversteken van het Maas-Waalkanaal. Tevreden met de vlugge beklimming van de helling daalde ik af. Mijn tevredenheid ging op in schrik toen ik iets hoorde scheuren. Ik draaide mijn hoofd om en voelde aan mijn rechterbovenbeen. In plaats van spijkerstof stuitten mijn vingers op mijn onderbroek en huid. ‘Godverdomme!’, riep ik.
Los van het feit dat mijn favoriete jeans naar de gallemiezen was, realiseerde ik me plotseling dat ik ook nog naar de supermarkt moest om brood te kopen. Ik fietste zo snel als ik kon naar de Albert Heijn in Winkelcentrum Dukenburg. Alles ging goed, geen mens leek het gezien te hebben, dacht ik terwijl ik bij de zelfscankassa stond. Toen greep ik naar de bananen die ik per ongeluk had laten vallen. Ik bukte, zonder na te denken over het aanzicht dat ik mensen achter me zou geven, en hoorde mijn broek verder scheuren. Snel kwam ik overeind, keek om me heen en zag mensen niet abnormaal kijken. Ik haalde opgelucht adem.
Eenmaal voorbij de kassapoortjes hoorde ik iemand zeggen: “Het wordt steeds gekker met de mode van tegenwoordig, eerst van die gaten bij hun knieën, nu gaten bij hun achterwerk. Dadelijk lopen ze nog in hun nakie.” Ik was dan wel een broek armer, maar ik ben een glimlach rijker.
Chard van den Berg
‘Beveiliger’
Ondanks dat ik inmiddels al maanden in Dukenburg woon, rijst bij mij nog altijd de verbazing als ik de Albert Heijn van Meijhorst binnenwandel. Wanneer het geluid van een pingelende gitaarspeler op de achtergrond wegsterft, spot ik altijd vrijwel direct een grote beveiliger. Zijn brede postuur en starre blik staan in contrast tot de brede glimlach die niet veel later op zijn gezicht verschijnt.
Voor mij blijft zo’n beveiliger tussen de winkelwagentjes toch wat onwennig. Het idee dat een supermarkt niet zonder beveiliging zou kunnen, getuigt namelijk van weinig vertrouwen ten overstaan van de bezoeker. Of dit wantrouwen rechtvaardig is, is een interessant doch te complex vraagstuk om uit te werken in tweehonderd woorden.
Wat ik me wel besefte is dat het in het dorp waar ik oorspronkelijk vandaan kom het volkomen ondenkbaar zou zijn. Eerlijkheidshalve, ik moet bekennen dat die paar bejaarde, achter rollators verscholen bejaarde inwoners van het dorp nu niet bepaald de indruk wekken uit te zijn op onruststokerij. De Dukenburgse populatie is natuurlijk, in demografische zin, een stuk meer divers.
Tegelijk toont een beveiliger in de supermarkt aan dat de idylle van de Nederlandse zachtaardigheid en het blinde vertrouwen in elkaar, definitief is komen te overlijden. Als ik het wel heb zijn beveiligers in supermarkten een Amerikaanse vinding. En hoewel het land met de vijftig staten zo zijn positieve aspecten heeft, is het wantrouwen ten opzichte van de mens daar geenszins een voorbeeld van.
Chard van den Berg