‘Wie kent hem niet?’
De namiddag valt over Tolhuis, ik struin wat door de straten en voel de wind over mijn gezicht blazen. Voor me loopt een jongetje, zijn been trekt iets. Hij loopt naast een oude, frêle dame in potloodventerjas. Hippe mensen noemen dat een trenchcoat.
“Rekenen gaat al best aardig”, zegt ze. “Ga zo door, en je kan naar de havo.”
Ik zie het jongetje knikken, waarna er een voorzichtige ja langs zijn lippen trekt. Langzaam wandelen ze voorbij aan het speeltuintje, lopen ze voorbij het raam van een rijtjeshuis waartegen een KOZP-poster is geplakt.
“Wat vind jij eigenlijk?”, vraagt de juf.
“Waarvan?”, vraagt het jongetje.
“Van dat hele gebeuren over je weet wel, Sinterklaas. Of nouja, zwarte piet”, zegt de juf terwijl ze haar handen beweegt, alsof haar woorden tekortschieten.
Het jongetje zwijgt, en blijft doorlopen.
“Je hoeft er niet over te praten, als het te gevoelig is”, zegt ze vriendelijk. “Kijk daar, die poster tegen dat raam, er staat Kick Out Zwarte Piet op. Iedereen denkt met jullie mee, staat aan jullie zijde en…” Nog voor de juf haar zin kan afmaken, staat het jongetje stil. Hij opent zijn mond en begint te spreken.
“Het is precies hetzelfde, het is bijna zoals Vroeger”, zegt hij.
“Hoe bedoel je? Zwarte piet is toch racistisch, het is goed dat hij verdwenen is.”
“Natuurlijk is het goed dat hij er niet meer Is”, zegt hij. “Maar door de discussie krijg ik ieder jaar dit soort vragen, over hoe ik erin sta, over hoe ik me voel. Iedere december word ik herinnerd aan hoe ik eruitzie, aan mijn huidskleur. Ik word herinnerd aan het feit dat ik anders ben.”
Chard van den Berg