Joodse oorlogsslachtoffers deel 1
In zijn boek Voor Joden verboden beschrijft Frank Eliëns alle Nijmeegse Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn vermoord. In de Dukenburger verschenen enkele van deze portretten.
Rabbijn Alexander Salomons voor de synagoge in de Gerard Noodtstraat in 1935
Rabbijn Alexander Salomons.
De tekst van deze aflevering is geschreven door historicus Jan Brauer. Het is een ingekorte versie van zijn artikel Willkommen in Holland!, gepubliceerd in Jaarboek Numaga 65 (2018) op pagina’s 102-121.
Vanaf 1933 trekken duizenden Duitse Joden en linkse nazi-tegenstanders – legaal of illegaal – over de Nederlandse grens, ook rond Nijmegen. Vele honderden gespannen mensen op drift arriveren met koffers per trein uit Kleef op het Nijmeegse station. Anderen komen via de officiële grensovergang in Beek of stiekem door bossen en over landwegen. Hoe reageren de Nijmegenaren op de binnendruppelende vluchtelingen en wie vangt hen op? De meeste Joodse vluchtelingen zijn op doorreis, ruim honderd blijven in Nijmegen. Dramatische taferelen op het perron, want de vluchtroute via station Nijmegen blijkt erg populair en kansrijk, vooral dankzij de grote inzet van de Nijmeegse rabbijn Alexander Salomons en zijn vluchtelingenhelpers.
Vaak was rabbijn Alexander Salomons zelf aanwezig bij de eerste opvang van vluchtelingen op het station. Hij was secretaris van het in april 1933 opgerichte Plaatselijk Hulpcomité tot steun aan de Duitsch-Joodsche Vluchtelingen. Salomons had zich in december 1925 uit Amsterdam in Nijmegen gevestigd als rabbijn en leraar van de Nederlands-Israëlitische Gemeente, die zo’n vijfhonderd leden telde. Ook gaf hij Hebreeuws op het Stedelijk Gymnasium. Salomons woonde met zijn vrouw Roosje Hes en hun vier kinderen op Gerard Noodtstraat 39, later op 27, pal naast de synagoge.
Al direct na Hitlers machtsgreep eind januari 1933 werd het onrustig in de grensregio. De Nijmeegse kranten berichtten vanaf maart 1933 geregeld over de repressie van de Joden in Kleef en omgeving en signaleerden een enorme drukte aan de grenzen: “Vele Israëlieten uit het grensgebied opgejaagd naar Nederland”, zo schreef De Gelderlander begin april. Nog diezelfde maand presenteerde het Nijmeegse vluchtelingencomité zich met oproepen in de pers voor steun. (…) In het Nijmeegse openbare leven vroeg de rabbijn geregeld aandacht voor de vervolgingen in Duitsland. Steeds benadrukte hij de verbondenheid van de Joodse gemeenschap met Nederland. (Vijf jaar werkten Salomons en anderen aan de opvang van Joodse vluchtelingen. Toen kwam de Kristallnacht. ‘Furie over Duitschland. Alles wat joodsch is vernietigd’ opende De Gelderlander op vrijdag 11 november 1938. De regering verzachtte het strenge vluchtelingenbeleid voor korte tijd.)
Het kwalijke karakter van het naziregime was inmiddels wel tot de hele wereld doorgedrongen. Daarom werd kort na de Kristallnacht aan de Nederlandse grens niet iedereen zonder meer teruggestuurd. Toen echter na enkele weken het ingestelde maximum van zevenduizend vluchtelingen was overschreden, ging de grens weer nagenoeg op slot. Slechts bij dreigend levensgevaar of als het ging om kinderen en vrouwen werd nog toegang verleend, zo meldde minister-president Hendrik Colijn al eind januari 1939 aan het parlement. Door de vele illegale grensgangers steeg het aantal vluchtelingen dat na november 1938 het land binnenkwam niettemin tot boven de tienduizend. Als de politie deze illegale grensgangers aantrof, werden de mannen naar een besloten opvang gebracht, terwijl hun vrouwen en kinderen elders werden opgevangen.
De correspondent van Het Vaderland en het Algemeen Handelsblad sprak op donderdag 17 november 1938 in de Nijmeegse synagoge uitgebreid met een zeer drukbezette Salomons: “Onophoudelijk rinkelde de telefoon.” Salomons had zorgen over zeven kinderen die op goed geluk uit Keulen waren aangekomen, de oudste veertien jaar, de jongste drie en een half. Hun huis in Keulen was ’s nachts overvallen door een bende nazi’s, die de hele inboedel kort en klein had geslagen. De kinderen wisten zich een week lang schuil te houden, zwervend door de stad. Vervuild en schamel gekleed waren ze door hun moeder op de trein gezet en op het Nijmeegse station door Salomons opgepikt. Het Nijmeegse comité probeerde in contact te komen met de ouders en ondertussen te regelen dat de kinderen konden blijven. Uiteindelijk gaf Den Haag toestemming, maar, zo drukte Salomons de journalist op het hart: “Het is dringend noodzakelijk […] dat op korten termijn een soepele regeling getroffen wordt. In afwachting desnoods van de Internationale regeling van het vluchtelingenvraagstuk.”
Kindertrein.
Op zondagavond 11 december 1938 rond acht uur reed onder grote belangstelling een speciale kindertrein uit Wenen met zeshonderd Joodse vluchtelingetjes tussen 4 en 17 jaar station Nijmegen binnen. Ze waren op weg naar Hoek van Holland. De krant berichtte: ‘De stemming onder de kinderen was zeer opgewekt en allen waren zeer dankbaar voor de hartelijke ontvangst. Het vluchtelingencomité had gezorgd voor koffie, brood en fruit, in zoo ruime mate, dat men nog overhield. Om kwart voor negen reed de lange trein het station Nijmegen weer uit, waarbij de vele belangstellenden de jonge reizigers hartelijk nawuifden, die op hun beurt daarop vroolijk reageerden.”
Tegenover de vreugde over deze speciale kindertrein stond het vluchtelingendrama dat zich uitgerekend op hetzelfde tijdstip op het station afspeelde, een stukje verderop in de visitatiezaal van de douane. Daar waren met de D-trein van 18.43 uur uit Kleef 22 kinderen tussen drie en zeventien jaar binnengedruppeld zonder papieren. Zij werden geweigerd en moesten meteen terug. Dat gaf de nodige commotie bij de leden van het kindercomité en er werd met spoed gebeld naar Den Haag. Daar besloot Croiset van Uchelen (administrateur voor de Grensbewaking en de Rijksvreemdelingendienst) tot een ‘sprekende afwijzing’ van deze ‘onregelmatig aangereisde’ kinderen. Hij wilde met dit stevige besluit de ongeorganiseerde toestroom stoppen, met name via station Nijmegen. Rabbijn Salomons kon niets meer uitrichten. Zwaar teleurgesteld gaf hij de aanwezigen te kennen dat zijn aanvankelijke vreugde over de speciale kindertrein door dit incident behoorlijk was vergald. Een journalist registreerde de trieste aftocht: “… in alle heerlijke Hollandse nuchterheid klonk het consigne: ‘Terug…!’ […] En toen zijn die twee en twintig kinderen als een kudde zwarte schapen door de tunnel naar het tweede perron gedreven en met de trein van 20.14 uur precies op tijd naar Duitsland teruggegaan. Zij waren anderhalf uur in ons gastvrije Nederland geweest… Er waren er bij, die wanhopig huilden. De jongens keken teleurgesteld en de meisjes drukten de zakdoek in de ogen.”
De berichten over de zeer actieve steun aan Joodse vluchtelingen op het Nijmeegse station waren behoorlijk verspreid geraakt in Joodse kringen in Duitsland. Binnenkomst verliep daar ‘gemakkelijker’ dan op andere stations, zo werd verteld. In Berlijn en Keulen kregen vluchtelingen daarom het advies via Nijmegen te reizen. Toch was het Nijmeegse vluchtelingencomité niet altijd succesvol. Dat was al gebleken uit het pijnlijke incident in december, maar ook in de maanden daarna waren er teleurstellingen. Over februari 1939 rapporteerde de Doorlaatpost Station Nijmegen van de douane, dat er in totaal 1.546 vreemdelingen waren gearriveerd, onder wie 1.262 Duitsers. Over de Joodse vluchtelingen onder hen werd in kille cijfers gemeld: ‘Doorgelaten 1 volwassene en 13 kinderen, teruggezonden 9 volwassenen en 51 kinderen’. Ook Salomons schreef op 23 februari naar het landelijk comité dat in de voorbije week alle in Nijmegen gearriveerde kinderen op last van het departement waren teruggezonden.
Het gezin Salomons in 1936, vlnr. Sara, vader Alexander, Bram, Louis, moeder Rosa en Sprins
Slechte afloop.
Met het gezin van rabbijn Alexander Salomons liep het slecht af. Al in november 1940 werd de rabbijn door de gemeente op non-actief gezet als leraar Hebreeuws van het Stedelijk Gymnasium. Het ontslag per 1 maart 1941 werd aangezegd in een brief van burgemeester Steinweg. (…) Het gezin Salomons verhuisde op 13 april 1943 naar Amsterdam. (…) Dat bleek slechts een tussenstation, want op 20 juni kwamen ook zij aan in kamp Westerbork. Begin juli volgde het transport naar vernietigingskamp Sobibor in Polen. Alexander Salomons (52), zijn vrouw Roosje (49), hun kinderen Louis (20), Sara (18) en Abraham (12) werden op 6 juli op transport gesteld uit Westerbork en meteen na aankomst in Sobibor op 9 juli vermoord. Dochter Sprins (17) was in Westerbork ziek geworden. Zij moest op 20 juli alsnog op transport naar Sobibor. Ook zij werd meteen vermoord.
Tekst: Jan Brauer
Geplaatst juni 2021